Het blijkt dat in gebieden met intensieve veehouderij meer gezondheidsklachten bij mensen voorkomen. Dat was bij de Q-koorts het geval en nu ook weer bij het Coronavirus. Hoe komt besmetting in de nabijheid van intensieve veehouderijen tot stand? Een vraaggesprek met Marieke de Vrij

Marieke de Vrij: Voor mensen die leven in de nabijheid van intensieve veehouderijen is er een groter risico op besmetting, al is het wetenschappelijk nauwelijks te meten en vooralsnog moeilijk te achterhalen hoe dat proces verloopt. De stofdeeltjes met ziektekiemen en virusdeeltjes vanuit de stallen verdichten en verspreiden zich met de luchtstromen en bereiken zo grotere groepen mensen. Door langdurige inademing hiervan stapelen de ziekmakende deeltjes zich langzaam op in het menselijk lichaam en na verloop van tijd kan het immuunsysteem het niet meer aan. Ook de uiterlijke verschijnselen verlopen heel langzaam, van milde verschijnselen, zoals niezen, neus- en keelholte kriebelingen, smaakveranderingen, geïrriteerde ogen en huid tot uiteindelijk ernstige longproblemen. Eigenlijk is het dan al te laat. Het immuunsysteem kan zich dan niet meer verweren. De klachten zijn voelbaar en zichtbaar geworden en door de langzame geleidelijke opbouw moeilijk te bestrijden. Een soort “sluipmoordenaar”.

Mensen met deze verschijnselen zouden zich collectief moeten kunnen melden bij een instelling die hier onafhankelijk onderzoek naar doet.

Het is een voorbode van meer verschijnselen die de menselijke fysieke staat doen inperken in welzijnskracht.

Zijn er nog andere vormen van besmetting?

Marieke de Vrij: Er wordt onzorgvuldig omgegaan met dode dieren. Die worden daardoor een nieuwe besmettingsbron. Veehouders voeren dode dieren vaak af zonder de exacte doodsoorzaak te weten of zonder deze te laten onderzoeken. Veehouders waarschuwen pas een dierenarts als er véél dieren ziek zijn. Dan is het vaak te laat. Eigenlijk zou autopsie moeten plaats vinden bij ieder dier dat op een onnatuurlijke leeftijd sterft. In de intensieve veehouderij is dat altijd het geval.

Maar er is meer aan de hand. Wat gebeurt er met een besmet dier nadat het is gestorven? Daar is geen controle op. Ik krijg beelden dat dode dieren begraven worden of voortgesleept worden over de grond waarbij ziekteverwekkende kiemen vrijkomen.

Wim van Oort: Dat verbaast mij, want dode dieren moeten volgens de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren door een destructiebedrijf worden opgehaald en verwerkt. In Nederland is dat Rendac-Son die kadavers samen met slachtafval ophaalt, verzamelt, breekt in kleinere delen, pasteuriseert en steriliseert en vervolgens droogt en scheidt in meel en vetten.

Het melden van een kadaver moet binnen 24 uur na overlijden, maar voor kadavers van minder dan 1 kg is melding niet verplicht. Wellicht dat hier gezondheidsrisico’s zijn, namelijk dat jonge biggen en kippen niet altijd afgevoerd worden en op het bedrijf blijven en/of dat de termijn totdat de kadavers opgehaald worden te lang is (in de praktijk meestal meerdere dagen tot soms zelfs een week). Veehouderijen zijn verplicht om een permanente, verharde kadaveropslagplaats in te richten, meestal in de nabijheid van de weg. Kadavers van grotere dieren worden meestal vanuit de stallen over de grond naar deze ophaalplekken gesleept.

Bij jonge dieren en pluimvee is controle over wat er met de dode dieren gebeurt nauwelijks te controleren omdat die geen individueel identificatie en registratienummer nummer krijgen. Alle runderen, varkens, schapen en geiten krijgen na de geboorte een oormerk en registratienummer. Bij kalveren moet er binnen 3 werkdagen een oormerk worden aangebracht, bij varkens binnen een week na het spenen en bij geiten en schapen binnen 6 maanden. Voor pluimvee is vanaf 250 dieren alleen een uniek bedrijfsnummer (UBN) vereist.

Marieke de Vrij: Er heerst wat schimmigheid over de periode tussen overlijden en destructie, met name van niet onderzochte en ongeregistreerde zieke dieren. Gedurende deze periode zijn de ziektekiemen nog actief in het lichaam van de dieren en vormen zo een hoog risico voor besmetting. De vraag is of zieke dieren niet clandestien (en te ondiep) begraven worden op het bedrijfsterrein dan wel over de grond gesleept worden naar de kadaver- ophaalplaats. Risico daarbij is dat het overleden dier als besmettingshaard te dicht of te lang in de omgeving van gezonde levende dieren aanwezig blijft. Varkens houden ervan met hun snuit over de grond te wroeten en zijn extra kwetsbaar door het inademen van ziekteverwekkers die verspreid worden via gesleep met dode varkens. Met name biggen zijn kwetsbaar voor virussen die rondwaren. Het coronavirus lijkt overigens niet zo’n lange werking buiten het lichaam te hebben en is minder besmettelijk.

Je hebt 20 jaar geleden al aangegeven dat de risico’s voor de volksgezondheid alleen maar groter gaan worden bij de huidige vorm van intensieve veehouderij. Het immuniteitssysteem van de mens verzwakt en gelijktijdig worden virussen en andere ziektekiemen krachtiger. Heb je daarop nog iets toe te voegen?

Marieke de Vrij: Dat is volstrekt juist en dat is ook de waarschuwing die ik eerder heb afgegeven. Er zijn virussen die nu nog geen grote impact hebben op mensen maar mensen zullen er op den duur minder resistent voor zijn omdat de dosering waarbinnen ze die ziektekiemen inhaleren uiteindelijk maakt dat de resistentie daarvoor verdwijnt. Het heeft heel erg te maken met de opstapeling van kleine hoeveelheden ziektekiemen die van oorsprong niet menseigen zijn. Uiteindelijk is het de overdaad die schaadt en de resistentie aantast.

Aan de andere kant verzwakken ook de dieren die voor menselijke consumptie geteeld worden. Er wordt geëxperimenteerd met voedsel om de smaak van het vlees te veranderen. Dit voer staat ver af van het natuurlijke voer dat ze nuttigen, is eenzijdig, voor-geproduceerd en van slechte kwaliteit. Met name dat is ontzettend schadelijk voor het dierenlichaam. Hierdoor is er degeneratie gaande. Die is nog niet zo zichtbaar omdat de dieren maar kort leven. Hun natuurlijke habitat is ver weg. Zij staan onder druk en ervaren een weerzin tegen hun leefomstandigheden. Dat maakt dat het dier ook een soort afgrijzen en desolaat gevoel naar zijn eigen ontwikkeling door maakt, van zijn dierlijke intelligentie en het eigen natuurlijke zelfbewustzijn. Die gevoeligheden in het dier worden steeds expansiever en hierdoor scheiden ze steeds meer stresshormonen uit die doorwerken in hun lichaam en ook in het vlees van geslachte dieren. Bovenal activeren ze ziektekiemen. Het eten van die dierlijke producten heeft natuurlijk ook z’n doorwerking op de gezondheidstoestand van mensen.

En hoe is dat bij huisdieren en gezelschapsdieren, die krijgen meestal ook van oorsprong niet natuurlijk voedsel?

Marieke de Vrij: Het verschil is dat huisdieren en gezelschapsdieren minder afstandelijk en met meer liefde worden omgeven. Zij krijgen liefkozingen en aandacht wat hun spijsvertering verbetert. En als ze problemen krijgen gaan hun baasjes naar de dierenarts en zal deze betere voeding voorschrijven.

Maar ook hier geldt: hoe natuurlijker een huisdier zijn voedsel kan nuttigen naar gelang zijn afkomst, hoe beter hij functioneert.

Deel dit!

Deel dit bericht met geïnteresseerden