Inleiding
Dierenwelzijn gaat over de kwaliteit van het leven van een dier. Wie dieren houdt moet zich houden aan bepaalde regels in de omgang met deze dieren. Zo zijn er binnen de EU en Rijksoverheid regels voor verzorging, huisvesting en het vervoer van dieren vastgesteld ter bescherming van het welzijn en de gezondheid van dieren. Zij hebben daarmee echter nog geen morele en juridische rechten.
De Wet Dieren (2011) erkent dat dieren een intrinsieke waarde hebben en dat zij voor zover zulks redelijkerwijs kan worden verlangd gevrijwaard blijven van dorst, honger, onjuiste voeding, fysiek en fysiologisch ongerief, pijn, verwonding en ziektes, angst, chronische stress en beperking van hun natuurlijk gedrag. Hoe anders is de dagelijkse praktijk. Daar verworden landbouwhuisdieren steeds meer tot productieapparaten en machines (‘verdingelijking’) en huisdieren tot knuffelpoppen (‘vermenselijking’). De wezenskenmerken van deze dieren zijn daarbij van ondergeschikt belang geworden.
Een consequentie van dieren rechten geven is dat er bindende plichten tegenover staan, met gevolgen voor veehouderijsystemen en de economie. Als verweer tegen het erkennen van dierenrechten wordt als argument aangehaald dat dieren wezenlijk verschillen van mensen. Natuurlijk zijn er verschillen, maar onderzoek toont aan dat die verschillen veel minder groot zijn dan we lange tijd dachten. Overigens gaat het niet om de erkenning van dezelfde rechten als mensenrechten.

In een opinieartikel in Trouw van 18 december 2013 pleiten Hans Baaij (Stichting Dier & Recht) en Paul Cliteur (Hoogleraar Universiteit Leiden) voor een versterking van de rechtspositie van dieren:
“Natuurlijk hoeven dieren niet dezelfde rechten te krijgen als mensen: ze zitten niet te wachten op het recht op vrijheid van meningsuiting, maar veel honden willen graag minstens vier uur per dag uitgelaten worden. Varkens hebben geen behoefte aan bescherming van eigendom, maar wel aan een modderbad of stro in de stal. Sommige rechten vallen samen: zowel mensen als dieren vinden het vervelend als ze (onverdoofd) pijnlijke ingrepen moeten ondergaan. De rechten van dieren moeten daarom samenvallen met de aard van het dier.”

De onmogelijkheid tot het leggen van verbaal contact met dieren hindert een directe communicatie en interpretatie van hun gedrag. Het gevaar is bovendien dat eigen menselijke emoties geprojecteerd worden op dieren en dat fysiologische verschijnselen ten onrechte psychologisch geduid worden (bijvoorbeeld “onze kat is verliefd” of “onze hond denkt daar anders over”).
Marieke de Vrij heeft wel het vermogen om zich in te leven in dieren en hoe zij zich voelen. Ze heeft in 2001 middels inspiraties een 22-tal Grond-Rechten voor gedomesticeerde dieren vrijgegeven. Deze zijn meer dan ooit actueel.

Wederzijdse afhankelijkheid mens en dier
Marieke de Vrij: “De mens is zich onvoldoende bewust van de wederzijdse afhankelijkheid van het dier ten opzichte van de mens. Hij heeft nauwelijks contact meer met de werkelijke betekenis die het dier heeft voor de mens en op bewust niveau is te vaak de band met het dier verbroken. De doorgegeven Grond-Rechten van het gedomesticeerde dier zijn essentieel voor het herstellen van de intrinsieke waarde van het dier en zijn positie en taak hier op aarde. Daarnaast is het noodzakelijk dat de mens het wezenlijke contact en de werkelijke taak van de mens als ‘Beheerder van het dier’ weer op zich neemt.
Indien dit niet gebeurt zal de natuur zelf ingrijpen om de mens tot herstel te dwingen. Ziektes en catastrofes zullen het gevolg zijn. Het is van belang om de wezenskenmerken van het dier weer tot zijn recht te laten komen, en uiteindelijk daarmee ook de verbinding met de mens. De Grond-Rechten van gedomesticeerde dieren vervullen hierbij een ijkfunctie.

Het formuleren van deze rechten van het dier is noodzakelijk om het dier tot uitkristallisatie te laten komen van zijn eigen bewustzijn. Concreet betekent dit dat aan een aantal fundamentele grondrechten en behoeftes voldaan moet worden, afgestemd op zijn eigen aard en wezen én in samenhang met zijn taak en positie ten opzichte van de mens en omgekeerd. De mens is behoeder van de schepping en daarmee van de dieren, maar wel met als uitgangspunt dat mens en dier in een grote onderlinge en van elkaar afhankelijke samenhang in het collectief veld verbonden zijn. Momenteel is die samenhang en verbondenheid in het collectief veld op grote schaal verbroken.

Grond-Rechten
De 22 doorgegeven Grond-Rechten van gedomesticeerde dieren worden hier in het kort benoemd. Een nadere toelichting per Grond-Recht is te vinden elders op deze website.

1. Elk dier heeft recht er te zijn en is in zijn/haar natuurlijke aard en wezen perfect. Ieder dier is geschapen met een specifiek en wezenlijk waardevol doel. Het dierenrecht wordt geschonden op het moment dat de mens het dier ten behoeve van eigenbelang maakt tot ‘machines’ voor de productie van melk, eieren en vlees.

2. Het uiten van natuurlijke evolutiedrang. Evolutiedrang komt voort uit het behoud van de soort. Een dier past zich aan aan klimaat- en omgevingswisselingen en tracht zijn soort naar stabiliteit toe te bewegen binnen veranderende omstandigheden.

3. Dieren hebben de behoefte om in een eigen gemeenschap te leven, binnen een eigen natuurlijke ordening. Dit voor de onderlinge herkenning en in het belang van voorbeeldfuncties binnen de groep.

4. Dieren hebben het recht om binnen hun eigen gemeenschap opgenomen te worden en zich daarin goed te voelen. Dit is van groot belang voor de onderlinge herkenning, voor de natuurlijke ordening en voor de voorbeeldfuncties. Het is heel belangrijk dat er een overdracht kan plaatsvinden van de oudere dieren naar de jongere dieren toe.

5. Het recht op een zodanige leefsituatie dat het telepathisch contact van dieren onderling niet overstemd en verstoord wordt.

6. Het recht zich te verlustigen vanuit speelgenot. Wanneer de zintuigen van een dier door een aangename ervaring worden geprikkeld, ervaart het zelfgenoegen in relatie tot zichzelf en soortgenoten. Zo vinden varkens bijvoorbeeld modderbaden heerlijk, kunnen koeien ’s nachts intens genietend naar de sterrenhemel kijken, houden kippen van stofbaden en geiten van klimmen en klauteren.

7. Het recht op gezond water en voedsel, dat natuureigen zelf gevonden is. Dieren hebben behoefte aan het uiten van hun éigen natuurlijke zoekgedrag naar vers water en natuurlijke voedselbronnen.

8. Het recht op een natuurlijke leefwijze in verbondenheid met het natuurlijk dag- en nachtritme en de kosmische cycli van de seizoenen.

9. Recht op beschutting en schuilmogelijkheden, indien het dier dit behoeft voor zijn constitutie, ter overleving van wintertijden of barre weersinvloeden.

10. Het recht op een passende en comfortabele ondergrond qua oppervlakte en
grondstructuur, afgestemd op identiteit, leefwijze en lichaamsbouw, opdat hoeven- en potenstructuur gezond blijven.

11. Het recht op het zelf innemen van voedsel.

12. Het recht alle natuurlijke, kenmerkende leeftijdsfases door te maken.

13. Het recht op gezondheidsbevorderende omstandigheden, waaronder voldoende leefruimte.

14. Het recht op de opbouw van natuurlijke afweerstoffen.

15. Het recht op natuurlijke voortplantingsrituelen en ritmes.

16. Het recht op ontwikkeling van bestaansrecht en soortidentiteit. Het contact van het moederdier met pasgeboren jongen is daarbij essentieel.

17. Het recht om op soort-specifieke wijze tot rouwverwerking te komen bij het verlies van nageslacht, zoals bij misgeboorte, sterfte en het weghalen van het jong, alsmede bij iedere andere vorm van rouw, waaronder verlies van partner of soortgenoten.

18. Het recht op zelfoverleving wanneer er niet een natuurlijke ‘offerbereidheid’ van het dier zelf uit plaatsvindt, zoals in slachterijen.

19. Het recht niet misbruikt te worden voor doelen die zijn wezen of het collectieve veld van soortgenoten ontkrachten, waaronder het castreren van mannelijke dieren, knippen van snavels en xenotransplantatie (het transplanteren van dierlijke organen of weefsels voor menselijk gebruik).

20. Het recht op behoud van ras- en geslachtsidentiteit, zonder eenzijdige fokprogramma’s op specifieke productie-eigenschappen (hoge melkgiften, buitenproportionele en/of snelle groei, etc.).

21. Het recht zichzelf als waardig te beleven binnen vervoerscondities.

22. Het recht op een, zijn wezen waardige en gerespecteerde dood, wanneer onvermijdelijk van buitenaf de dood wordt toegebracht.

Deel dit!

Deel dit bericht met geïnteresseerden